Dit is wat Luyendijk heeft bedacht: er is een groep mensen in Nederland die vaak de baas zijn, maar die nooit als groep gezien worden. Hij bedacht ook een schema om die groep te benoemen. Meer dan dat, hij ontkent niet dat hijzelf bij die groep hoort. Zeven kenmerken hebben die mannen, want dat zijn het, gemeenschappelijk. Hij vinkt ze af: minstens één hoogopgeleide of welgestelde ouder; minstens één in Nederland geboren ouder; is man; is hetero; is wit; heeft gymnasium of vwo afgerond; en heeft universiteit gedaan.
Oké, ik ben een vijf en een half vinker. Uit een welgesteld nest, maar niemand thuis had gestudeerd. Ze waren wel in Nederland geboren. Ik ben geen man. Wel wit. School nooit afgemaakt. Wel met enige hink-stap-sprongen universiteit gedaan. En hetero? Tja. Ook. Maar niet alleen maar. Zo zullen wel meer mensen niet in de vinkjes passen, mensen die zich bijvoorbeeld niet op willen laten delen als man of vrouw. Luyendijk geeft toe: er zijn nog wel meer verschillen. Maar met deze zeven vinkjes heb je wel een groep mensen te pakken die klein is, maar 3 procent van de bevolking bedraagt, maar wel heel erg dominant is.
Hij schreef een boek over witte mannen waar geen naam voor was
Waarom dat belangrijk is? De zevenvinkers, witte mannen waarvoor geen naam was tot Luyendijk ze benoemde, zijn heel erg dominant. Vanzelfsprekend zijn ze graag en vaak ergens de baas, zonder ooit een vraagteken te zetten of het wel terecht is dat zij bevoorrecht zijn. Ze denken bovendien vaak dat ze hun positie te danken hebben aan hard werken, zij zijn nu eenmaal de besten. Ze gunnen mindervinkers natuurlijk wel een plekje aan tafel, maar kwaliteit gaat wel boven alles, wordt er vaak gezegd. Er hoort een geloof bij dat mensen die het niet zo ver schoppen dat vooral aan zichzelf te danken hebben. Zo leerde ik als dochter van een directeur en ondernemer dat iedereen die dat echt wilde en niet te dom was, wat kon bereiken.
De verdienste van Luyendijk is dat hij er niet een leuke column over schreef, maar een boek, waarin hij bijvoorbeeld laat zien hoeveel mensen in de voorgaande kabinetten, voormannen in de politieke partijen, bankiers en ondernemers zevenvinkers zijn, net als hijzelf. En belangrijk: niet alleen bestaat dat eruit dat zij heel veel plaatsen bezet houden. Het gaat er vooral om dat zij mogen bepalen wie een plaats verdient. Dat bedoelen mannen zoals ik, schrijft Luyendijk, die zeggen dat diversiteit prima is zolang het maar niet ten koste gaat van de kwaliteit: wij moeten wel blijven bepalen wie ‘de besten’ zijn. En zolang wij deze ‘definitiemacht’ van kwaliteit behouden, zullen wij zelf altijd vooraan staan.
‘Pas als je het door hebt, ga je het zien’
Zelf vindt hij dat oneerlijk. Hij heeft voor zijn boek met heel wat mensen gepraat, andere mensen dan zevenvinkers. Hij beseft dat iemand die zich, zoals Rutte zei, in heeft moeten vechten, eigenschappen en vaardigheden heeft moeten ontwikkelen die mensen als hij nooit hebben hoeven te leren.. Onder andere hebben mensen die hij schaart onder de ‘klassenmigranten’ meer oog voor hoe onrechtvaardig de wereld in elkaar zit. Zij hebben in principe ook meer empathie. Ze weten hoe ingrijpend discriminatie kan zijn. En zijn daarmee in principe gevoeliger voor andere vormen van achterstelling dan die zij zelf meemaken.
Dit is wat Luyendijk in zijn boek uitvoerig vertelt: ‘Pas als je het door hebt, ga je het zien’, citeert hij Cruyff. En hij zag het pas toen hij in de UK voor de Guardian ging werken en het daar tot zijn teleurstelling niet ‘maakte’. Hij sprak weliswaar Engels, maar net niet het soort dat nodig was om er vanzelfsprekend bij te horen. Hij kon daar slecht tegen, besloot om niet langer te proberen zich ‘in te vechten’ en haakte af. Een leerzame ervaring.
Eé die Sylvana Simons, de voorvrouw van BIJ1, diebij Buitenhoftegenover hem zat, tot de uitspraak bracht: ‘Mannen zoals Joris Luyendijk missen een belangrijk vermogen; om gewoon iets aan te nemen dat ze zelf niet hebben ervaren.’ En Luyendijk knikte. Inderdaad moest hij vijftig worden en eerst eens het gevoel meemaken om eens geen succes te hebben. Toen pas drong het tot hem door dat de meeste mensen dat succes niet hebben en dat het niet speciaal aan hen zelf ligt.
Een nadeel kan opeens een privilege kan worden
We zouden de bijdrage die Luyendijk met zijn boek levert met enige welwillendheid kunnen zien als een interessante bijdrage aan een al vele jaren gaande beweging die zich bezighoudt met onrechtvaardige ongelijkwaardigheid. Een project dat we ‘intersectionaliteit’ kunnen noemen, de term dieKimberlé Crenshawin 1989 lanceerde, en die al een lange voorgeschiedenis heeft. Een manier van kijken naar mensen, naar de manier waarop de maatschappij is geordend en georganiseerd, die ervan uit gaat dat het altijd gaat om combinaties van wat Gloria Wekker de ‘grammatica’s van ongelijkheid’ noemt.
Het gaat altijd om klasse én kleur én gender. En nog een aantal zaken, leeftijd maakt uit, seksualiteit maakt uit, trans of cis, stad of platteland, inheems of migrant. En altijd gaat het om die combinatie, combinaties meestal, van voorrechten en achterstelling. Mannen hebben het voorrecht van hun gender, maar niet alle mannen ervaren dat zo, omdat ze achterstelling mee kunnen maken vanwege klasse of kleur.
Ik heb het nadeel van vrouw zijn, maar ben ook wit en spreek nog steeds hetzelfde Nederlands waar ik in mijn jeugd mee ben opgevoed. En had een voordeel dat we niet in de vinkjes zien: het voorrecht om meegenomen te worden op de golf van het feminisme, en daar mijn werk van te kunnen maken. Waardoor een nadeel opeens een privilege kan worden.
Het belangrijke van een intersectionele visie is tevens dat het niet alleen nodig is om aandacht te hebben voor de groepen die worden gemarginaliseerd en buitengesloten. Het is juist ook belangrijk dat er aandacht is voor de kant die niet heeft geleerd om over zichzelf na te denken. Witte mannen hebben niet alleen problemen, maar zijn problemen als het gaat om gelijkwaardigheid. Wit is niet alleen een kleur, maar evenzeer een etniciteit. Het gaat bovendien om de mechanismen die dominante groepen hanteren, zoals Luyendijk beschrijft, om de baas te blijven en te beslissen wie er mee mag doen en wie niet. En dat is een belangrijke toevoeging, waarbij hij zichzelf niet spaart.
Hij heeft er wel verdomd lang over gedaan
Ik zie Luyendijk dus als een van de vele mensen die tot een bewustzijn komen, zeg maar even woke worden. Maar hij heeft er wel verdomd lang over gedaan. Moest hij echt vijftig worden en eerst zelf een keer op zijn bek gaan, om tot de ontdekking te komen dat er al jaren emancipatiebewegingen werkzaam zijn, die bibliotheken hebben volgeschreven over wat achterstelling met mensen doet? Ook hij kon meedrijven op een beweging die zich inzet om ongelijkheid te analyseren en te bestrijden. Zonder dat had zijn boek nergens op geslagen, en had hij er bovendien de woorden niet voorgehad.
Dit is het punt dat hem, en terecht, wel kwalijk wordt genomen. Luyendijk stelt zich in zijn boek niet op als iemand die deel uitmaakt van een gedeeld project, maar heeft toch wel erg de neiging om zichzelf te presenteren als de persoon die het allemaal zelf heeft bedacht. Gloria Wekker en Nancy Jouwe nemen hemin OneWorld kwalijk dat er amper wordt verwezen naar de vrouwen van kleur die de intersectionaliteit in het leven riepen. ‘Dat riekt naar toe-eigening’, zegt Wekker, overigens met Sinan Çankaya een van de weinigen die wel met name genoemd worden.
Het is alsof hij uiteindelijk toch het liefst het heertje blijft
Ook ik had tijdens het lezen erg vaak het gevoel: dit heb je niet zelf bedacht, Joris. Helemaal aan het eind van het boek geeft hij zelf toe dat hij jargon als intersectionaliteit wilde vermijden, en daarmee misschien wel de indruk wekt dat hij alles in zijn boek zelf zou hebben bedacht. Dat is een beetje laat en een beetje weinig. En hij verspeelt daarmee de sympathie die hij had kunnen krijgen voor de gedurfde stap om zijn eigen bubbel eens aan een kritische blik te onderwerpen. Het is alsof hij uiteindelijk toch het liefst het heertje blijft dat zijn populariteit helemaal zelf heeft verdiend, in plaats van zich werkelijk te engageren en te verbinden.
Zoals het ook tamelijk tegenstrijdig overkomt dat hij zegt dat de zevenvinkers, waar hij eveneens bijhoort, meer plaats moeten maken, om vervolgens, niet bepaald bescheiden, meteen een geweldige campagne te beginnen om van zijn nieuwe boek een bestseller te maken. Interview hier, interview daar, tv-optredens, lezingen, het kon meteen niet op. Heeft hij hiermee de ‘ban van de onzichtbare norm gebroken’? Bepaald niet. Maar, zegt hij ergens in een interview, hij heeft wel twee en een half jaar gewerkt aan dit boek, hoor. O, al die duizenden andere mensen die zich jarenlang uit de naad werken, en niet hoeven te rekenen op een media-ontvangst zoals iemand die Joris Luyendijk heet, kan verwachten niet? Of is dit weer een geval van ‘I cried all the way to the bank’? Typisch zeven vinkjes?
Hier en daar laat Luyendijk merken dat hij meer begrijpt van het effect als je niet op de wereld bent gezet met de privileges van een cultureel of sociaal kapitaal. Maar als we aan het eind van het boek zijn, vragen we ons af: wat nu? Anders dan dat zevenvinkers zouden kunnen proberen om iets minder de baas te spelen en wat meer ruimte te maken voor de mindervinkers komt er erg weinig. Ja, meer diversiteit. Maar die hadden we al, en het idee dat een paar gekleurde gezichten of wat meer vrouwen in de top van de politiek of het bedrijfsleven echt verschil gaan maken, wie gelooft dat?
Had Luyendijk zich meer aangesloten bij de mensen en bewegingen die daar al veel langer over na denken, dan zouden we misschien een intelligenter antwoord hebben gekregen.
Anja Meulenbelt isschrijfster, politica, activiste.
Foto: Danny SwellChasers via Unsplash